Mostrando las entradas con la etiqueta Maria Barnas. Mostrar todas las entradas
Mostrando las entradas con la etiqueta Maria Barnas. Mostrar todas las entradas

jueves, julio 21, 2022

Maria Barnas / De "Sí sí el big bang"



Entre dos torres

           Para Philippe Petit, Man on Wire

Hay un hombre en el cielo.
Se sostiene de un palo que se arquea.
Dudo del paso en la cuerda.
Quizá no me quede alternativa.

Desplazo su peso de una cornisa
a una raya de lápiz en el aire.
Pongo un pie y grito vida.
La distancia ya no existe.

Lo empujo hacia adelante para que no dude
y nos hago más grandes que lo que sigue cayendo.
Me envuelvo en su abrigo de muerte y practico el temblor.

Si giro a la izquierda es él.
Si giro a la derecha es él. 
El suelo estable bajo los pies.


Yo es bandera

En cuanto dejo caer el yo el aire se comprime sobre 
mí se hace gris y se deposita bajo sobre la ciudad.
La ciudad angosta sus calles y arquea sus puentes
como pies en mis zapatos. ¿Mis pies? ¿Mis zapatos?

Yo es bandera en un paisaje lunar donde alguien
clavó hilos de metal para conseguir el ondear 
infinito que quiere tener importancia monumental cuando no hay
viento. Pero las banderas son indefensas y mi cuerpo

aquí no demuestra nada. Aunque el yo escriba y se lo 
imagine. Mientras caminemos damos a cada paso
un paso en la incertidumbre y podemos equivocarnos

en el otro en las amarillas banquinas plañideras
en la tarde quieta y en naufragios ejemplares
junto al río que se enfría como casas abandonadas.

Maria Barnas (Hoorn, Países Bajos, 1973) 
Traducción de Alejandra Szir



Sí sí el big bang,
De Todos los Mares, 
Capilla del Monte,
Córdoba, Argentina, 2022










Tussen twee torens

             Voor Philippe Petit, Man on Wire

Er staat een man aan de hemel. 
Hij houdt zich vast aan een doorbuigende stok. 
Ik aarzel bij de stap op een draad.
Misschien kan ik niet anders.

Ik verplaats zijn gewicht van een dakrand 
naar een potloodstreep in lucht. 
Ik plaats een voet en roep dit leven. 
De afstand bestaat niet langer.

Ik duw hem tegen het aarzelen voort 
en maak ons groter dan het almaar vallende.
Hul me in zijn jas van dood en oefen huiveren. 

Als ik naar links zwenk is hij het. 
Als ik naar rechts zwenk is hij het. 
De grond gestaag onder de voeten.


Ik is een vlag

Zodra ik ik laat vallen trekt de lucht boven mij 
samen vergrijst en legt zich laag neer boven de stad. 
De stad vernauwt zijn straten kromt de bruggen 
als tenen in mijn schoenen. Mijn tenen? Mijn schoenen?

Ik is een vlag op een maanlandschap waar iemand 
metaalgaren in stak om het oneindige wapperen 
te bereiken dat in windstilte iets monumentaals wil 
betekenen. Maar vlaggen zijn weerloos en mijn lichaam

bewijst hier niets. Al schrijft het ik en stelt het zich 
voor. Zolang we lopen doen we met elke stap 
een stap in het ongewisse en kunnen we ons 

in de geel kermende bermen in de lome namiddag 
en in voorbeeldige wrakken langs de afkoelende 
rivier als verlaten huizen in elkaar vergissen.