Schokkend, omdat deze broeders en zusters in onze eigen gemeente zitten en het daardoor zo ontzettend dichtbij komt.
Inmiddels zeg ik: natúúrlijk hoor ik erbij! Ik sta niet van een afstandje te kijken en denk: zij, de vervolgde kerk en wij, de niet vervolgden. Nee, we vormen één lichaam! Is er een betere, een andere mogelijke verklaring voor het feit dat ik in mijn hart dat lijden, die pijn, die rouw voel? Zou mijn hart anders kunnen huilen als ik over en van hen hoor? Zou ik anders de zoete troost mee ervaren als ik hun bemoedigende getuigenissen over Gods werk in en door hun leven hoor?
Een paar vragen die in dit hoofdstuk naar voren komen, die het overdenken waard zijn:
- Willen we ons identificeren met een Kerk die wereldwijd gezien niet populair of machtig is?
- Willen we horen bij het lichaam van Christus, ook als dit veracht, vervolgd en in nood is?
- Of voelen we ons alleen goed bij het christendom in het Westen? Vrij, geaccepteerd, hier en daar wat invloed op de maatschappij en politiek, verzekerd van stevige organisaties en mooie gebouwen.
Wat maakt de gedachte dat jij zelf bij de vervolgde kerk hoort, bij jou los?