Vorig voorjaar heb ik met onderstaand verhaal meegedaan met een schrijfwedstrijd.
Mam,
kunt u ook griezelverhalen schrijven? Ik wil wel eens een griezelverhaal lezen.
Hmm, een griezelverhaal. Ik ben niet zo van de griezelverhalen, maar voor
zoonlief wil ik best achter de pc kruipen om een griezelverhaal te schrijven.
Maar hoe begin je en waar schrijf je over? Niet al te griezelig, zoon is nog
maar een week 7.
De speurtocht.
We nemen een
camping. Een camping in het bos. Overdag was het heel lieflijk en speelden alle
kinderen tussen de bomen, op het sportveld en met het water in de
waterspeeltuin. Er werden speurtochten uitgezet in het bos en de zon scheen de
hele dag. Caravans en tenten stonden op ruime plekken en iedereen lette een
beetje op alle kinderen.
Na het eten
was er nog een spel. Voor de kleintjes op de camping; voor de grotere kinderen
in het bos. Met zaklampen beschenen ze elkaar en de donkere schimmen in het bos.
En iedereen schrok van gekke geluiden. Dat was een ongeschreven regel, want het
was donker en spannend en zelfs de stoerste kinderen vonden het eigenlijk best
eng.
“We vormen
groepen van twee of drie kinderen. 1 iemand gaat zich verstoppen en de andere kinderen
gaan zoeken. Het groepje wat als eerste
het verstopte kind terug vind, krijgt een punt. De winnaars zijn diegene die
het eerste 5 punten hebben verzameld.
Lars, ga jij je als eerste verstoppen?” Lars keek naar Kees, een lange
jongen die de hele middag langs het voetbalveld had gestaan. Hij wilde niet
meedoen en had de hele middag niets gezegd. Hij had daar maar gestaan. Tussen
de bomen. Lang en mager. Hij had gitzwart haar en een bleek, bijna
doorschijnend gezicht. Zijn armen en benen bungelden langs zijn lichaam. Lars
had hem nog niet eerder op de camping gezien. En vanavond was hij zomaar in de
groep erbij gekomen. Zonder zaklamp. Dat was wel een beetje dom. En nog steeds
zei hij tegen niemand iets. Maar nu zei hij ‘hoi’ tegen Lars. Lars zei zacht ‘hoi’
terug. Er liep een rilling over de rug van Lars. Er was iets vreemds aan die
lange magere jongen.
“Ik weet een
hele goede verstopplaats” zei Kees en hij liep naar een heuveltje aan de
rechterkant van het veld. Lars keek hem na. Heel even twijfelde hij of hij wel
mee zou lopen, maar toen Kees zich vlak bij de heuvel omdraaide, ging hij toch
maar achter hem aan. Samen beklommen ze de heuvel en sloegen aan de achterkant van de heuvel
linksaf een pad in. Dat pad verdween na honderd meter naar rechts, maar Kees
liep rechtdoor. Dwars door prikkende struiken en laaghangende takken. De grond
veerde een klein beetje. Dat waren bosbessen zei Kees en ze liepen nog een
stuk. Lars vond dat ze wel ver genoeg waren en stond stil. Kees liep nog een
paar passen en stond toen ook stil. “Kom je?” “Nee, ik vind dat we ver genoeg
zijn.” “Het is nog een klein stukje. Dan zijn we er. En niemand kan ons daar
vinden.” “Ik weet niet. Het is toch juist wel de bedoeling dat we op een
gegeven moment gevonden worden?” “Ja,
dat klopt, maar soms lukt dat niet en dat is dan ook spannend.”
Lars keek
naar Kees en voelde dezelfde rillingen weer over zijn rug lopen. Er was iets
met Kees. “Op welke plek sta jij op de camping? Ben je met je ouders op
vakantie? Of met je opa en oma? Ik ben met mijn ouders en mijn broertje en
zusje. Die zijn nu bij de caravan, want die zijn nog te jong om ’s avonds in
het bos te lopen.” Kees haalde zijn schouders op. “Ik was aan het kamperen met
mijn moeder en mijn zusje. Mijn vader was gewoon aan het werk en kwam in de
weekeinden. Maar ik heb ze al heel lang niet meer gezien.” De kippenvel stond
nu ook op de armen van Lars. “Ik ga nu liever weer terug. Wil je me
terugbrengen?” Weer haalde Kees zijn schouders op. “Niemand bracht mij terug.
Er was niemand die mij kon vinden.” Lars kreeg het benauwd. “Als je mij terug
brengt, zorg ik dat je weer teruggaat naar je ouders en je zusje. Alsjeblieft?
Ik wil graag naar huis, naar mijn broertje en mijn zusje. Wil je me de weg
wijzen?” Kees draaide zich om en liep verder. Lars bleef staan, maar rende toch
achter Kees aan toen hij achter een groep dennenbomen verdween. Op het moment
dat Lars bij de bomen kwam, zag hij Kees op de grond zitten. Onder een eik. 1
eikenboom tussen een grote groep dennenbomen. “Wat raar. Hoe komt die eik hier
nu?” “Beloof je dat je me terugbrengt naar huis? Ik zal hier op je wachten. Ga
nu maar. Je weet de route wel. Dag Lars, alvast bedankt.”
“Je kunt toch
gewoon met me meelopen Kees? Dan lopen we naar de receptie en dan vragen we op
welke plek je ouders staan. Kees?” Maar Kees was er niet meer. Lars liep
richting de eikenboom, maar hij zag de lange; magere, bleke jongen nergens
meer. Snel draaide hij zich om en zo snel als zijn voeten hem dragen konden,
rende hij door het bos. Hij had geen enkel idee waar hij was, maar zijn voeten
liepen en liepen en liepen. Na een tijdje gerend te hebben hoorde hij mensen
schreeuwen, zag hij lichtbundels door de bomen schijnen. Van alle kanten hoorde
hij zijn naam. “Ik ben hier! Ik ben hier! Ik ben hier!” De laatste woorden
verdwenen in een snik en hij zakte op de grond. Er werd een deken om zijn
schouders gelegd en sterke handen tilden hem naar de caravan terug. Hij viel in
een diepe slaap en werd de volgende ochtend pas wakker toen de zon de caravan
verwarmde.
“Waar was je
nu toch? We hebben uren naar je gezocht. En niemand kon je vinden.” “Ik was
samen met Kees het bos in gegaan om ons te verstoppen. Maar we gingen te ver
het bos in.” “Kees? Welke Kees?” “Wij gingen het bos met zijn tweeën in, en de
rest moest ons zoeken.” “Er was helemaal geen Kees. Alle kinderen waren aan het
zoeken, maar toen ze je na 10 minuten nog niet hadden gevonden, is er alarm
geslagen en zijn de volwassenen gaan zoeken. Alleen naar jou. Niet naar nog
iemand. Alle kinderen waren bij de groep.” “Nee, ik was met Kees. Hij wil graag
terug naar zijn ouders en zijn zusje.” “Lars, er was geen Kees. Er was niet nog
een jongen bij. Kom, we gaan ontbijten en dan gaan we een stuk fietsen.” “Maar,
we moeten Kees zoeken. Ik heb het hem beloofd!” “Lars! Stoppen nu, er was geen
Kees, je was zelf te ver het bos in gegaan en nu wil ik er niets meer over
horen.”
Mokkend stapt
Lars even later met zijn ouders, zijn broer en zijn zus op de fiets. “We gaan
naar het Kootwijkerzand. Dan kunnen we daar picknicken. En jullie kunnen daar heel lekker spelen
tussen het zand en de bomen. Als je maar niet weer te ver weg gaat.” Lars deed
net of hij het niet hoorde, boos en teleurgesteld fietste hij achteraan. Als
zijn ouders hem al niet eens wilden geloven? De fietsroute was een hele mooie
en na een half uur boos achter zijn ouders te hebben aangefietst, begon Lars, Kees
een beetje te vergeten. Hij keek om zich heen, zag eekhoorntjes, genoot van het
krakende geluid van zijn fietsbanden over het schelpenpad en snoof de lucht van
het bos diep op. Een uur later kwamen ze bij de grootste zandbak die hij ooit
had gezien. Net als zijn broertje en zusje smeet hij zijn fiets aan de kant en
rende de zandvlakte op. Zijn ouders zochten een plek om te gaan zitten. Er
stond een eikenboom aan de rand van de zandvlakte, een eikenboom naast
dennenbomen. Weer liepen de rillingen over zijn lichaam. Lars liep rustig naar
de boom. Hij bekeek hem van een afstandje en hij zag de magere jongen weer voor
zich. De jongen die zo graag naar zijn ouders terug wilde. Lars begon om de
boom te lopen. Precies aan de achterzijde van waar zijn ouders zaten, hing een
bordje op de boom. Ter nagedachtenis aan Kees. Onze zoon en broer die
het bos inging en verdween. 20 augustus 1976.
20 augustus
1976? Kees? “Mam! Pap!” Riep Lars met een bevende stem, “kom eens kijken.” Zijn
ouders kwamen achter de boom vandaan en zagen een lijkbleke Lars staan. “Wat is
er?” Hij wees naar het bordje op de boom. “Ik weet waar hij is. Ik weet waar ze
hem kunnen vinden. Hij wil naar zijn ouders terug mam. En naar zijn zusje. Ik
weet waar hij is.”
Zijn vader
belde naar de politie en naar de beheerder van de camping. Ze moesten bij de
boom blijven wachten. Als eerste kwam de campingbeheerder. Een man van rond de
50 en hij was behoorlijk nerveus. “Kees,” mompelde hij. “Ja, Kees. Hij stond op
onze camping toen hij tijdens een avond spel in het bos verdween. Net als jij
gister. Alleen werd Kees nooit meer gevonden. Nooit meer. Ik was 12 toen hij
verdween en was ook in het bos met het avondspel. De sfeer was heel vreemd.
Alsof we al wisten dat er iets ging gebeuren. Kees.” Mompelde hij met lege ogen. Hij was weer even
die jongen van 12 in het donkere bos. “Ik ben daarna alle dagen het bos in
gegaan om een aanwijzing te vinden. Een aanwijzing die ik nooit vond. En nu sta
ik tegenover een jongetje die beweert te weten waar Kees is.”
De politie
kwam met een terreinwagen en vuurde allemaal vragen op Lars af. Waar hij dacht dat Kees was, hoe hij dat wist. Hoe hij wist dat Kees een zusje had gehad. Ze
fronsten hun wenkbrauwen toen Lars begon te vertellen over het voetbalveld en
hoe de lange jongen daar aan de kant had gestaan. De hele dag tussen de bomen.
Hoe hij ’s avonds ook in het bos was en hoe ze samen een verstopplek hadden
gezocht. Dat hij bang was geworden, dat hij vond dat er iets vreemds aan de
jongen was, maar dat Kees vooral heel graag naar huis wilde. Naar zijn ouders
en zus. Hoe Kees er voor had gezorgd dat Lars weer terug kwam bij de mensen die
hem zochten. Dat er 1 eikenboom had gestaan in een veld vol dennenbomen. En
toen geloofden de agenten hem. Kees had een lievelingsboom gehad. Een eik. En
hij droeg altijd een eikeltje mee in zijn broekzak. Misschien dat Kees de eikel
had geplant en konden ze bij de boom een aanwijzing vinden waar ze Kees moesten
zoeken.
Er werden
zoekteams opgetrommeld en Lars werd in de terreinwagen gezet. Zijn fiets kon in
de bak en hij zwaaide nog even naar zijn ouders. Zijn broertje en zusje stonden
jaloers toe te kijken hoe hij wegreed in de politieauto. Het ging nu allemaal
heel snel. De politie bracht hem weer terug naar de open plek met de heuvel
waar hij nog maar een paar uur eerder meedeed aan een avondspel. Hij wees de
weg over de heuvel, naar het pad, sloeg niet rechtsaf, maar ging rechtdoor het
bos in, liep onder lage takken door, langs prikkende struiken. Vandaag had hij
een korte broek aan, en de doornen zorgden voor wonden op zijn benen. Hij
voelde het niet. Hij liep, en liep. Over verende bosbessenvelden en stond
uiteindelijk stil bij een dennenbomenveld. Aan de rand van het veld stond een
eenzame eik. “Daar. Daar is het” wees hij. Zijn lichaam was nat van het zweet,
bloed liep in straaltjes van zijn benen zijn sokken in. Weer had hij overal
kippenvel. “Daar. Daar is Kees.” Hij ging zitten. Een politieagent haalde een
apparaat tevoorschijn waarmee hij over de grond bewoog. “Een grondradar” legde
een andere agent uit die naast Lars was komen zitten. “Je hebt het goed gedaan
jongen. Kom, dan gaan we terug naar je ouders.” “Nee!” Zei Lars. “Ik blijf
hier. Bij Kees. Tot jullie hem gevonden hebben. En dan breng ik hem terug naar
huis.”
De agent met
het radar apparaat begon te zwaaien en er kwamen nog andere agenten aangelopen
die aan de rand van het bos hadden gestaan. Er kwamen scheppen tevoorschijn en de agenten trokken allemaal
een wit pak aan. Lars keek toe hoe de eerste schep de grond inging. En nog een
en nog 1. Toen het donker begon te worden, werd er een tent opgezet en kwamen
er grote lampen. Er gingen kannen koffie langs en voor Lars was er een pizza,
hij had geen honger. Hij zat maar en keek naar de plek waar gegraven werd. Hij
keek naar de boom en voelde zich opeens opgelucht. Kees gaat naar huis.
’s Avonds om 10
uur, vonden ze het eerste bewijs van de laatste rustplaats van de zo lang
vermiste jongen. Een stuk bot stak uit de grond vandaan. Voorzichtig werd er
doorgewerkt. Iedereen was stil. Alle mensen werkten in een bijna serene stilte
aan het blootleggen van het lichaam wat ze hadden gevonden. Dat ze na 38 jaar
eindelijk hadden teruggevonden. Als het Kees was. Eigenlijk twijfelde niemand
daaraan. Kees had een eikeltje in zijn broekzak gehad en die was na verloop van
tijd gaan groeien. Het was de grote eik geworden waar nu zoveel bedrijvigheid
omheen was. 1 grote eik te midden van de dennenbomen had gevochten voor zijn
bestaansrecht en had voor een herkenbaar baken gezorgd.
’s Nachts om
4 uur werd er een soort plank onder Kees geschoven en kwam hij na al die lange
jaren weer boven de grond. Naast Lars zaten een man en een vrouw, beide tegen
de 70 en een vrouw van midden 30. Met zijn vieren keken ze toe hoe Kees uit zijn
bosgraf kwam. Hij was eindelijk terug bij zijn ouders. Terug bij zijn zus. Kees
was eindelijk thuis! Lars bemerkte dat er tranen over zijn wangen liepen. De
man en de vrouw stonden op. Lars werd door de vrouw overeind geholpen. Hij was
stijf. Samen liepen ze naar de zwijgende agenten die met Kees stonden. Lars zag
dat ook een paar agenten stil stonden te huilen. De vrouw draaide zich om naar
Lars. “Dank je wel jongen. Dank je wel. Je hebt Kees thuis gebracht.”
Soms,
soms zit de wereld heel wonderlijk in elkaar. Gebeuren er dingen waar we geen
grip op hebben. Gebeuren er dingen waar we niets van begrijpen, omdat we het
niet kunnen begrijpen, omdat we het simpelweg niet kunnen bevatten of kunnen
redeneren. Een jongen die na 38 jaar in het bos eindelijk gevonden wordt, omdat
hij zich laat zien aan een jongen die kon zien en niet bang was.
Mijn
grootste angst was als klein meisje tijdens het spelen van een bosspel altijd
dat ik zo goed verstopt zou zitten dat niemand mij kon vinden. Of, dat er enge
mensen in het bos woonden die mij meenamen naar hun hol en dan moest ik daar de
hele dag het huishouden doen. En ik zou dan nooit meer teruggevonden worden.
Toen mijn oudste afgelopen jaar dan ook voor het eerst op dezelfde camping uit
mijn jeugd meedeed aan een avondspel in het bos, was ik er bij en volgde mijn
zoon en de andere kinderen van een afstandje. Want niemand, niemand zou mijn
kind meenemen een hol in om hem het huishouden te laten doen. Ik geloof
trouwens na het schrijven van dit verhaal dat ik voor Finn een ander
griezelverhaal ga verzinnen.